De Koning en de pauw onder de Mand
Een koning had een tuin die in alle vier de seizoenen nooit zonder geurige kruiden was, altijd groen was en waar het altijd aangenaam vertoeven was. Water stroomde rijkelijk door de tuin en allerlei soorten vogels zongen in de bomen de prachtigste liedjes. Ieder goed en mooi ding dat de mens kon verbeelden was te vinden in die tuin. En voor een groep prachtige pauwen was die tuin hun thuis.
Op een dag greep de koning één van de pauwen en gaf het bevel om de pauw in een lederen zak te stoppen en deze vervolgens dicht te naaien. Hierdoor kon de pauw zijn eigen prachtige veren niet meer zien en was het onmogelijk voor de pauw om zijn eigen schoonheid te beschouwen.
De koning gaf ook het bevel om de pauw te bedekken onder een mand waarin slechts één klein gaatje zat. Door dit kleine gaatje kon de pauw kleine beetjes graan krijgen waarmee hij zich kon voeden.
Een lange tijd ging voorbij. De pauw vergat zichzelf, de koning, de tuin en de andere pauwen. Het keek naar zichzelf, maar zag niks anders dan de vieze lederen zak. De pauw ging van zijn donkere ruwe omgeving houden.
Hij geloofde in zijn hart dat er geen grotere wereld was dan de kleine ruimte in de mand. Zozeer zelfs dat wanneer iemand tegen de pauw had gezegd dat er een grotere mooiere wereld dan de zijne was, hij dit had gezien als heidens ongeloof, totale onzin en pure onwetendheid.
Maar elke keer wanneer een verfrissende wind door het gaatje in de mand blies, rook de pauw de geur van de bloemen, de bomen, de viooltjes, de jasmijn en de kruiden en ervoer hij een verrassend genot. De pauw werd dan onrustig van binnen en kreeg hij een sterkte behoefte om te vluchten en een innerlijk verlangen naar schoonheid.
De pauw besefte echter niet waar deze innerlijke drang vandaan kwam. Behalve zijn lederen huid, kende hij geen kleding, behalve de mand kende hij geen wereld, en behalve het graan kende hij geen voedsel. Hij had alles vergeten.
Wanneer hij af en toe de stemmen van andere pauwen hoorde en het gezang van andere vogels dan voelde hij een hunkering en een verlangen. Maar de pauw kwam noch door de wind, noch door de stemmen van andere pauwen, noch door het gezang van vogels bij bewust-zijn.
Soms voelde hij gedurende een langere tijd een golf van gelukzaligheid wanneer hij terugdacht aan zijn nest. Maar desondanks kwam hij niet tot enig inzicht. De onwetendheid van de pauw kwam doordat hij zowel zichzelf als zijn thuisland was vergeten. Elke keer wanneer een briesje wind of een geluid uit de tuin kwam, voelde de pauw een verlangen opkomen zonder dat hij wist waarom.
De verbijstering en de vertwijfeling bleven totdat op een dag de koning het bevel gaf om de vogel uit de mand vrij te laten, de lederen zak open te snijden en de pauw naar hem toe te brengen.
Toen de pauw uit zijn omhulsel kwam, zag hij zichzelf in het midden van de tuin staan. Hij keek naar zijn eigen veren, en hij zag de prachtige tuin, de verschillende bloemen, en de wereld om hem heen. De pauw kon weer vrij lopen en vliegen. Hij ervoer alle geluiden, het gezang, de vormen en de variëteiten van alle dingen als in een trance.
De pauw zuchtte van geluk en een traan gleed over zijn wang toen hij besefte wat hij allemaal had gemist.