Een prachtig visioen
Vannacht, toen ik half wakker en half in slaap was, had ik een prachtig visioen. Ik zag een bijeenkomst van lichtgevende wezens. Nee, ik heb het niet over engelen met vleugels, maar over prachtige mensen. Staande in de schaduw van de grote boom (sidratal Muntaha) in de zevende hemel, aan de rand van de verste grens, waarbuiten niets door de geest of het intellect gekend kan worden, spraken de Lichtgevenden tot mij.
Aanwezig waren de zeer Eerbiedwaardigen: Krishna, Boeddha, Abraham, Mozes, Jezus en Ahmad. En ik hoorde hoe ze mij, ons, de gehele mensheid berispten.
Eerst sprak Krishna. Hij berispte mij over hoe wij de heiligheid van de liefde ontheiligd hebben. Hoe we de meest heilige energie die er ooit is, vernietigd hebben. En in zijn zachte en liefdevolle stem hoorde ik hoe hij in het bijzonder gekwetst is over hoe wij vrouwen, in de naam van de liefde, of in lustobjecten hebben veranderd, of ze verbergen onder donkere gewaden. Tranen rolden over zijn wangen, omdat voor hem elke vrouw op aarde een moedergodin (Radha) is. Hoe kunnen we niet hun zuiverheid zien, en zien wat voor kostbaar juweel ze zijn!
Ik had geen antwoord, want zijn woorden voelden waarachtig en oprecht.
Toen sprak Abraham. Hij berispte mij, ons, de hele mensheid, voor het niet zien van de Ene, en dat we niet vasthouden aan de Eenheid. Hij was vooral bedroefd om te zien dat in plaats van proberen om dichter bij eenheid te komen, de mensheid, met al onze kennis en schijnbare vooruitgang, juist de tegenovergestelde richting op gaat; naar meer en meer verdeeldheid, polarisatie en tweedracht.
Ik was weer stil, want hij had inderdaad de droevige staat waarin we ons bevinden beschreven.
Toen verscheen Boeddha. Barmhartigheid regende overvloedig toen hij tegen de onbeschrijfelijke kleur van de lucht van de zevende hemel verscheen. Er was ook een droefheid in zijn ogen. Boeddha berispte mij, ons, de mensheid, hoe we zijn vergeten om mens te zijn. Het was alsof pijn in scheuten door zijn lichaam schoot, toen hij sprak over hoe de mensheid golf na golf aan lijden produceert. Dit lijden zou er niet zijn wanneer we onze kennis echt zouden gebruiken, en deze zou omzetten in wijsheid. Hoe gedachteloos vergaren wij kennis en informatie, zonder dat we wijsheid opdoen. Hij berispte ons dat de mensheid een gigantische ezel is geworden, met tal van boeken op zijn rug, kreunen en klagend van pijn en ellende.
Uit schaamte kon ik niets zeggen. Ik kon de waarheid in de woorden die hij sprak niet tegenspreken.
Toen sprak Mozes. Hij keurde af hoe de menselijke beschaving de goddelijke wet had vergeten, en deze heeft vervangen door een wet geschreven door mensen. Hij was, zei hij, vooral boos omdat de mensheid dramatisch heeft gefaald in het handhaven van rechtvaardigheid. Ik voelde hoe een ondraaglijk hete wind uit het niets opkwam.
Ik kon niets zeggen. Een vreemd verdriet overviel me toen ik nadacht over de roep van de kinderen van Adam en Eva voor gerechtigheid. Ik herinnerde me waarvoor de wijze waarschuwde: “Er kan geen vrede zijn zonder gerechtigheid. Er is geen gerechtigheid zonder genade. Geen genade zonder liefde. En geen liefde zonder vrijheid.”
Toen verscheen Jezus, de Geest van God. Oh hoe mooi hij was!
Terwijl ik staarde in zijn wonderschone gelaat, kreeg hij een felle en intense blik. Hij berispte mij, ons, de gehele mensheid, voor de zonde van hypocrisie in bijna alles waar we voor staan en wat we doen. Hij vertelde hoe spiritualiteit is teruggebracht tot intellectuele egoïstische masturbatie zonder echte oprechtheid of offers. Hij was vooral boos dat we onze oorsprong zijn vergeten en dat we niets meer weten over onze uiteindelijke bestemming in het Koninkrijk van God. Voordat hij verdween, gaf hij mij de waarschuwing: “In het koninkrijk van mijn Vader is er geen plaats voor huichelaars. Zij zullen oogsten wat zij zaaien”.
Bevend en stil stond ik voor hem. Ik kon niet meer in zijn vlammende ogen kijken.
Tenslotte kwam de laatste, het Zegel zelf, Mohammed Mustafa. Ahmad zoals hij in het hemelse rijk bekend is.
Ik was in ontzag over zijn aanwezigheid die licht op licht uitstraalde. Eerbiedwaardige Muhammad sprak aldus: “Toen ik werd opgewekt uit het aardse leven waren de laagsten van de laagsten de mushriks; degenen die God vergeten waren. In plaats van de Ene te zien, zagen ze alleen Zijn vele aspecten. Ze creëerden hierdoor vele idolen en aanbeden deze in onwetendheid. Ze waren polytheïstisch en aanbeden valse goden. Ik vernietigde deze afgoden in de Kaba van Mekka, en ik zuiverde ook de Kaba van hun hart van polytheïsme.
Maar nu is de mensheid verslaafd geraakt aan zelf-aanbidding. Hun afgoden zijn de vele ‘ik-ken’ die zij in henzelf hebben gecreëerd. Het zal voor de mensen heel moeilijk zijn om deze nieuwe afgoden, die bezit hebben genomen van henzelf, te herkennen of te vernietigen, want zij zijn compleet onbewust van hen. Waar zijn de prachtige zielen die hun ego hebben overwonnen en zich hebben overgegeven aan het goddelijke waar ik zo intens naar verlang ? Ik zoek tussen de miljoenen en miljarden menselijke zielen die ik kan opnemen in mijn ummah, maar helaas! waar zijn ze?”
Als zes facetten van een schitterende diamant verschenen zij aan mij, aan de hele mensheid. Toen gingen ze allen mystiek in elkaar op. Als één lichaam verkondigden zij de boodschap van de Ene, de Enige.
het verbaast mij dat mijn persoon heden morgen aan het lezen was dat in zuid frankrijk zich een hypaetrhal bevindt, de schrijver geeft ongeveer hetzelfde aan wat ik net heb gelezen.