Interview met Jeroen Windmeijer
Jeroen Windmeijer schrijft over geheimzinnige genootschappen, duistere complotten en het ontrafelen van mystieke geheimen uit het verre verleden. Onderwerpen die ook op de Mystieke School worden behandeld.
“In alle grote godsdiensten heb je mystieke stromingen die nooit de hoofdstroming geworden zijn. Ze hebben grote overeenkomsten met elkaar en dat vind ik zo interessant”, aldus Jeroen Windmeijer.
De hoogste tijd dus om Jeroen Windmeijer, ook wel de Nederlandse Dan Brown genoemd, te vragen waar zijn interesse in mystiek en esoterie vandaan komt en hoe zijn eerste contact met de vrijmetselarij was.
Als gerenommeerde auteur heeft Jeroen Windmeijer zijn eigen Wikipedia-pagina. Handig, omdat we daaruit kunnen citeren wie Jeroen is en wat hij allemaal heeft gedaan en geschreven.
Jeroen Windmeijer werd geboren te Delft. Hij groeide op in Pijnacker. Na zijn gymnasiumopleiding studeerde hij wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en na het behalen van zijn propedeuse studeerde hij Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen aan de Universiteit Leiden.
Voor zijn afstudeeronderzoek woonde hij zes maanden in een klein dorpje van de Boliviaanse Aymara-indianen aan de oevers van het op 4.000 meter gelegen Titicacameer, op de grens van Bolivia en Peru. In 2001 promoveerde hij aan de Universiteit Leiden en het Amsterdamse Centrum voor Documentatie voor Latijns-Amerika (CEDLA). Hij bracht veertien maanden door in het stadje Otavalo, gelegen in de hooglanden van het noorden van Ecuador. Dit resulteerde in het proefschrift De vallei van de rijzende zon: een studie naar de voorbeeldige Indianen uit Otavalo, Ecuador. (Bron: wikipedia)
Jeroen Windmeijer debuteerde in 2015 met De bekentenissen van Petrus, een thriller waarin Romeinse en Bijbelse geschiedenis verweven worden met de geschiedenis van zijn woonplaats Leiden. Sindsdien heeft hij de volgende boeken geschreven: Een strooien brief (2016), Het Pauluslabyrint (2017) en dit jaar Het Pilgrim Fathers Complot (2018). In dit laatste boek speelt de vrijmetselarij een prominente rol.
Waar komt je belangstelling voor de vrijmetselarij en ‘alternatieve geschiedenis’ vandaan?
Samen met mijn Leidse collega-schrijver Jos van Duinen verzorgde ik voor het Leidsch Dagblad een wekelijkse rubriek, Wegwijzers. Zestig weken lang bezochten we spirituele en religieuze bijeenkomsten in Leiden en omgeving. Een van de eerste groeperingen die ik bezocht was loge Ishtar, een gemengde loge binnen de Leidse Vrijmetselaarbeweging. Er was een Open Avond en de Achtbare Meester, de voorzitster, hield een zeer helder betoog over de grondslagen van de Vrijmetselarij. Haar verhaal van die avond heb ik overigens integraal in mijn boek Het Pilgrim Fathers Complot opgenomen – verdeeld over twee personen.
Het niet-dogmatische karakter van de Vrijmetselaars sprak me onmiddellijk aan, het serieuze zelfonderzoek (“Ken Uzelve”) dat van de leden gevraagd wordt en de open, niet-oordelende wijze waarop de mensen elkaar in gesprekken tegemoet treden. Los daarvan vind ik de achtergrond van de Vrijmetselaars interessant. In de 18e eeuw proberen zij als eersten langs de weg van de rede te komen tot antwoorden op vragen als: Hoe word ik een goed mens? Hoe ga ik om met mijn medemens? Hoe kan ik een zinvolle en vruchtbare bijdrage aan de samenleving leveren? En dit dan los van een godsdienst of een dogma. Het fijne daarvan is dat niemand tegen jou kan zeggen dat je ‘verkeerd’ denkt of iets ‘niet goed’ ziet.
Als er geen orthodoxie bestaat, bestaat er automatisch ook geen ketterij. Mensen hoeven elkaar niet langer de maat te nemen en elkaar dus ook niet de hersens in te slaan omdat de ander jouw ‘enige, juiste uitleg’ niet deelt.
Mijn interesse voor ‘alternatieve geschiedenis’ gaat veel verder terug. Op de middelbare school al zei onze docent dat de geschiedenis geschreven wordt door de overwinnaars, een bekende uitspraak die ik toen niet helemaal goed plaatsen kon. Maar later begreep ik dat inderdaad de overwinnaars degenen zijn die kunnen bepalen welke versie van de gebeurtenissen er in de geschiedenisboekjes terecht komt.
De overwonnenen zijn er eenvoudigweg niet meer, of bevinden zich in zo’n ondergeschikte positie dat ze helemaal niet in de gelegenheid zijn wat dan ook op te schrijven. Zo is de VOC-geschiedenis in Nederland altijd het verhaal geweest van de stoere mannen die het leven waagden en met grote rijkdommen terugkwamen, na geweldige avonturen te hebben beleefd. Het is nog niet zo heel lang dat er ruimte is voor het ‘alternatieve verhaal’ van de mensen die aan de andere kant van de wereld uitgebuit werden.
De ‘alternatieve geschiedenis’ is dus vaak het verhaal van de underdog, niet zelden zijn het de zachte krachten in de geschiedenis, die het niet gered hebben, die niet op konden tegen het geweld. In het christendom bijvoorbeeld heeft de versie van Paulus het pleit gewonnen – zonder hem was het christendom een kleine, joodse sekte gebleven die waarschijnlijk na 70 na Christus, na de verwoesting van de Tempel, helemaal verdwenen zou zijn. Hij is de eerste die de ideeën op papier zet en ze buiten Palestina verbreiden. En als het christendom staatsgodsdienst wordt in het Romeinse Rijk wordt de kerk een machtsinstituut van de eerste orde.
Jezus zou er weinig van zijn eigen boodschap in herkend hebben denk ik. Een stroming als de gnostiek heeft in dit geweld het onderspit gedelfd, ook al weer zo’n groepering waar het aankomt op zelfonderzoek en zelfkennis.
De vrijmetselarij wordt in films en literatuur veel gebruikt als de archetypische geheime mystieke organisatie. Had je twijfels om de vrijmetselarij wederom te gebruiken? Had je misschien nog andere alternatieven voor de geheimzinnige groep in je boek, zoals bijvoorbeeld de rozenkruisers of de alchemisten?
Nee, daar had ik geen twijfels over. Ik wilde juíst over de Vrijmetselaars schrijven en ze nu eindelijk eens een keertje in een positief daglicht stellen. In al die religieuze thrillers spelen ze toch vaak een heel kwalijke rol. Inmiddels heb ik begrepen dat mijn boek bij de Vrijmetselaars in Nederland zeer gewaardeerd wordt, omdat ik over ze geschreven heb met respect voor hun ideeën en hun tradities. De Rozenkruisers of de alchemisten vormen ook zeer interessante groeperingen, wie weet voor een ander boek! Bedankt voor de tip hahaha.
Hoe ervaar je de vergelijking met Dan Brown? Welke verschillen zie jij?
Ik ben er heel erg trots op om vergeleken te worden met deze sterauteur. Hij verkoopt wereldwijd heel veel boeken en werkt met een enorme discipline – hij staat nog altijd om 4 uur ’s ochtends op om te schrijven. Hij heeft een vlotte schrijfstijl, snijdt interessante thema’s aan en zijn boeken hebben een razende vaart.
De verschillen tussen ons zijn denk ik dat hij meer ‘van dik hout zaagt men planken is’, mijn boeken zijn wat subtieler denk ik. Maar het grootste verschil is wel dat het soms zijn doel lijkt om het christendom echt onderuit te halen, ik schrijf er met meer respect over, hoewel ook ik tegen heilige huisjes aan schop. Op het christelijke lyceum waar ik als niet-gelovige docent het vak godsdienst geef, heb ik veel collega’s die mijn boeken met veel plezier lezen, ze aan hun dominee cadeau doen of zelfs in hun bijbelstudiekring lezen.
Maar op een gegeven moment moet je wel van zo’n etiket af denk ik. Net zoals dat het voor een jonge voetballer mooi is ‘de nieuwe Johan Cruyff’ genoemd te worden, maar als die twintig is geweest moet die ook op eigen benen staan. De Telegraaf schreef over Het Pilgrim Fathers Complot dat het etiket ‘Dan Brown’ mij tekort deed, omdat ik een schrijver in mijn eigen recht ben.
Overwoog je na de avond voor belangstellenden om toe te treden tot de vrijmetselarij?
Ik heb het wel overwogen ja, en soms overweeg ik het nog steeds, maar uiteindelijk kan ik slecht tegen vastzitten aan iets. Bij de Vrijmetselaars word je toch ook geacht met grote regelmaat de bijeenkomsten te bezoeken. Ik weet niet goed wat dat is, een grote vrijheidsdrang wellicht. Ik word niet eens lid van een sportclub omdat het idee alléén al elke week op een bepaalde avond te moeten trainen of op zaterdag een wedstrijd te moeten spelen me benauwt.
Ik ben heel graag met en onder de mensen, maar ik wil graag zelf kunnen bepalen wanneer ik kan komen en wanneer ik kan gaan.
Waar komt de fascinatie voor godsdienst en mystiek vandaan?
Van huis uit ben ik katholiek, maar op mijn zestiende heb ik me laten uitschrijven omdat ik het gewoon niet geloofde wat in de kerk verteld werd. Ik had te veel vragen waar ze geen antwoord op hadden. Ik ben veel gaan mediteren toen, onder begeleiding, en aan yoga gaan doen. Verder las ik veel, met name over het boeddhisme. De lege spiegel van Janwillem van de Wetering, over zijn tijd in een Japans boeddhistisch klooster, verslond ik bijvoorbeeld.
Zo ben ik vanaf mijn puberteit altijd op zoek geweest naar zingeving. In Leiden ging ik antropologie studeren, ook om kennis te nemen van de antwoorden die mensen in andere omstandigheden en in andere culturen op de universele menselijke vragen geformuleerd hadden. Ik ben veel gaan reizen, met name in het Midden-Oosten, onder andere als reisleider in Egypte.
Voor mijn afstudeeronderzoek woonde ik zes maanden in een kleine indiaanse gemeenschap aan de oevers van het Titicacameer in Bolivia. Daar maakte ik kennis met mensen die de hele wereld om zich heen als levend ervaart, niet alleen Pachamama, Moeder Aarde, en de dieren en planten maar letterlijk álles, de bergen, de meren, de wind en de hagel, de zon en de maan. Fascinerend vond ik dat, je gaat dan heel anders om met de wereld om je heen. Je probeert haar dan niet te leren kennen om haar te beheersen, maar om op haar behoeften in te kunnen spelen en op basis van wederkerigheid met haar om te gaan, zoals je met mensen omgaat: niet meer nemen dan ze kan geven en iets teruggeven als je iets neemt. Landbouw bedrijven noemen zij ‘Moeder Aarde helpen baren’. De boeren zien zichzelf als vroedvrouwen.
Op dit moment volg ik met een groep mensen de cursus Een Reis langs de Mysteriën van Jacob Slavenburg, een man die ik geweldig bewonder. We zitten bij hem thuis en hij neemt ons in zijn colleges mee op reis eigenlijk, op zoek naar de gouden draad in de religieuze geschiedenis – de onderstroom die door de hele geschiedenis heen lijkt te lopen waarbij het gaat om het (her)ontdekken van de kennis in jezelf. Het is een ontzettend interessante cursus, die ik echt iedereen aan kan raden, heel inspirerend.
In alle grote godsdiensten heb je mystieke stromingen die nooit de hoofdstroming geworden zijn. Ze hebben grote overeenkomsten met elkaar en dat vind ik zo interessant. De uiterlijke verschijningsvormen van die godsdiensten verschillen en om die reden slaan mensen elkaar de hersens in, maar als we van die gemeenschappelijke onderstroom uit zouden gaan, zou dat niet meer nodig zijn denk ik. Dan is er voldoende common ground om elkaar in vrijheid te ontmoeten.
Waarom heb je de behoefte om de verhalen uit godsdiensten aan te vullen, maar vooral door te vertellen?
Mensen houden van verhalen, dat zit zo ongeveer in ons DNA denk ik. Zelfs een heel drukke HAVO 4-klas valt stil als ik een verhaal begin voor te lezen. “Er was eens een koning en die had twee zoons…” hoef je maar te zeggen en iedereen in het lokaal begrijpt: ah, die koning gaat dood en dan ontstaat er een probleem natuurlijk.
Wat ik in mijn boeken doe, is uitgaan van de bekende geschiedenis en dan vervolgens de witte vlekken in die geschiedenis op een aannemelijke wijze inkleuren. Wat is er gebeurd dat de officiële geschiedenisboeken misschien níet gehaald heeft? Of stel dat het allemaal anders gelopen zou zijn… what if? Een hoogleraar Nieuw-Testament van de Universiteit Leiden schreef me over mijn eerste boek, De bekentenissen van Petrus: ‘Jouw versie van het verhaal is net zo (on)waarschijnlijk als het officiële verhaal.’ En dat vond ik een mooi compliment.
Of neem mijn tweede boek, Het Pauluslabyrint, waarvoor ik een heel tunnelsysteem onder de stad Leiden verzon. Ik heb al mailtjes gekregen van mensen die me vroegen of de ontdekte tunnels als open waren voor publiek. Dan moet ik gaan uitleggen dat die helemaal aan mijn fantasie ontsproten zijn.
In al die oude verhalen zit een diepere laag die nooit aangetast zal worden door de tijd, die mensen altijd aan zal blijven spreken. In de bijbel heb je die prachtige parabels van Jezus die je telkens maar weer opnieuw kunt blijven lezen. Neem het verhaal van de verloren zoon.
Toen ik alleen nog iemands kind was, las ik dat helemaal vanuit het perspectief van de jongen die de helft van zijn erfenis opeist en op reis gaat. Nu ik zelf vader ben, lees ik vanuit het perspectief van de vader die elke dag maar weer op de uitkijk staat om te zien of zijn kind al terugkomt.
In die verhalen van Jezus zie je al dat er een versie is voor het grote publiek en een onderstroom die voor een kleiner, ingewijd publiek bedoeld is. Als hij op een keer aan het gewone volk een parabel verteld heeft, zegt hij na afloop tegen zijn leerlingen: aan jullie zal ik uitleggen welke boodschap erin verborgen ligt.
Groeit je belangstelling voor mystiek en esoterie na het schrijven van je boeken en het onderzoek dat je daarvoor doet?
Absoluut. Dat is ook het mooie van het schrijven. Voor ieder boek doe ik zeker een half jaar intensief onderzoek. Ik lees veel, correspondeer met mensen die er veel vanaf weten, kijk naar documentaires of filmpjes op YouTube over het onderwerp. Dat geeft echt verdieping.
Maar het mooiste gebeurt tijdens het schrijven. Omdat ik alleen het einde van het verhaal vaag voor ogen heb, word ik zelf ook vaak verrast door de wending die het boek neemt. Al schrijvende komen dan lijntjes samen en leg ik verbanden die ik van te voren niet bedacht had.
Over mystiek gesproken, op de beste momenten verdwijn ik zelf als het ware in het verhaal, tijd en plaats vallen weg en voor een kort ogenblik vergeet ik mezelf. Dat is wat mystiek uiteindelijk is, toch? Je hoort het ook wel van mensen die dansen of muziek maken, van mensen die intensief sporten of die schilderen. Je gaat er zó in op dat je voor een kort moment ‘oplost’. Het komt niet heel vaak voor, maar die ervaringen geven me wel een beter idee van wat mystiek is dan honderd boeken me erover zouden kunnen vertellen.
Je bent een niet-gelovige godsdienstleraar. Een kritiek zou kunnen zijn dat je dan zoiets bent als een doof persoon die muziekles geeft. Hoe zie jij die kritiek?
Beethoven was doof en die heeft toch echt wat aardige stukjes muziek geschreven dacht ik zo, hahaha. Voor ik in dienst genomen werd, had het best wat voeten in aarde. De sectie godsdienst was akkoord, maar er volgde nog een extra gesprek op een bestuursbureau waar met een uur lang het vuur na aan de schenen gelegd werd. Ze wilden toch mijn nieren proeven om maar eens een bijbelse uitdrukking te gebruiken. Zelfs ná dat gesprek moest er eerst nog overlegd worden met de állerhoogste baas van de organisatie voordat er witte rook was. Ze waren uiteindelijk overtuigd van mijn oprechte belangstelling voor het christendom, ook al was ik geen praktiserend christen. In de klas zeg ik ook gerust dat ik fan van Jezus ben, omdat ik een absolute fascinatie heb voor hem. Als ik in die tijd geleefd zou hebben, zou ik zonder enige twijfel achter hem aangegaan zijn.
In de klas vinden de leerlingen het juist wel prettig denk ik dat ik niet-gelovig ben. De meeste van onze leerlingen zijn overigens niet-gelovig hoor – net als de meeste van mijn collega’s inmiddels denk ik. Maar ze voelen zich vrij om in de klas erover te praten, omdat ze weten dat ze me niet op de tenen trappen als ze hun twijfels of hun ongeloof uiten.
Maar ik weet niet alleen heel veel van de vijf wereldgodsdiensten waar we les over geven, ik heb zelf ook intensief van alles ervaren. In mijn studententijd ben ik bekeerd geraakt tot het christendom, ik heb me opnieuw laten dopen en werd lid van de baptistengemeente. Na een paar jaar ben ik daar weer van afgedreven, maar ik weet wat het is om écht te geloven. Ik ben langs studentenhuizen gegaan om mensen over Jezus te vertellen! Dus die kant van het verhaal ken ik ook.
Aan het eind van het boek vindt de hoofdpersoon een publicatie vol met (geheime) eeuwenoude wijsheid. Zonder dingen te verklappen, waar heb je deze wijsheid en inzichten vandaan? Waarom wilde je deze interpretatie doorvertellen?
Een groot deel ervan is afkomstig van een website om eerlijk te zijn, Ik kreeg toestemming van de eigenaar van die site om het te gebruiken, ze was er erg blij mee zelfs omdat ik op deze manier deze kennis verspreidde.
Deze interpretatie geeft een andere kijk op het verhaal van de Exodus. Ook in dit overduidelijke mythologische verhaal over de uittocht uit Egypte zit een esoterische onderstroom. De weg vanuit de ‘vleespotten van Egypte’ door de woestijn naar het beloofde land zou ook de reis van de ziel kunnen beschrijven die afscheid heeft genomen van het vlees, waarna de ziel een louterende reis onderneemt door een niemandsland, op weg naar de hemel.
Ik denk dat je de plank echt volledig misslaat als je de verhalen in de bijbel letterlijk gaat nemen. Het is heilsgeschiedenis die weinig of niets te maken heeft met geschiedenis zoals wij dat opvatten. Net als in sprookjes wordt een verhaal verteld om een bepaalde boodschap in te verpakken. Als je het verháál gelooft, mis je de waarheid die onder dat verhaal schuilgaat. Je blijft dan steken aan de buitenkant.
En zoals ik net al zei: mensen die blijven steken aan de buitenkant doen anderen van alles aan die hun uitleg niet delen. Er zijn kerken gescheurd over de vraag of de slang in het paradijs echt kon praten of niet. Je zou erom kunnen lachen als zulke volslagen onzinnige discussies niet voor zoveel ongeluk in de wereld zouden hebben gezorgd.
Een bekende uitspraak in de Engelse taal is ‘truth is stranger than fiction’. De schrijver Mark Twain vulde dat aan met ‘Truth is stranger than fiction, but it is because fiction is obliged to stick to possibilities; Truth isn’t.’ Had je dat ook bij het schrijven van je boek?
Ja, een heel mooie uitspraak. Een verhaal dat in de werkelijkheid echt zo gebeurd is, is vaak volkomen ongeloofwaardig. Gerard Reve zei al dat als je over een echte gebeurtenis schreef je allerlei zaken weg moest laten, omdat anders geen mens je zou geloven.
In fictie moet je de lezer meenemen een verhaal in en dat kan alleen als hij gelooft wat je aan het vertellen bent, anders haakt hij af. Je verhaal moet een interne logica hebben. En dan mogen er best dingen gebeuren die in het echt niet kunnen – denk aan Harry Potter of James Bond – maar het gaat erom dat het binnen het verhaal geloofwaardig is.
In het echte leven gebeuren er genoeg dingen die volkomen absurd of ongeloofwaardig zijn, mensen maken keuzes die dom of onlogisch zijn, een enorm toeval zorgt ervoor dat een baby als enige een vliegtuigongeluk overleeft. Als je ditzelfde in een verhaal zou vertellen, haken de meeste mensen af.
Je eindigt dan met de contradictie dat hoewel je zou denken dat je bij het schrijven van fictie vrij bent, je in feite meer gebonden bent dan in de echte wereld.
Wil je nog meer weten over Jeroen Windmeijer dan kun je zijn website bezoeken: https://jeroenwindmeijer.nl/
Kan je niet wachten om dit boek te lezen, bestel het boek dan via de link hieronder.
Als in dit boek de VM in een positief daglicht is geplaatst en zo een rol speelt zonder rare complottheorieën dan zou iedere Vrijmetselaar een exemplaar aan moeten schaffen om aan iemand cadeau te doen. Dat is dan nog eens een bijdrage aan het positieve beeld dat we graag over zouden willen brengen.
Min of meer verplichte lectuur voor iedere VM.
In de nieuwste editie van VM, het nationale blad van Vrijmetselaars in Nederland, staat een groot interview met mij over mijn boek Het Pilgrim Fathers Complot. Inmiddels ben ik al bij drie loges in Nederland uitgenodigd om over mijn boek te komen vertellen! Ik denk inderdaad dat iedere Vrijmetselaar – en niet-Vrijmetselaar natuurlijk – mijn boek zou moeten lezen!