Vrijmetselarij als brug tussen oosterse en westerse innerlijke transformatie
To be, or not to be: that is the question:
Whether ’tis nobler in the mind to suffer The slings and arrows of outrageous fortune,
Or to take arms against a sea of troubles, And by opposing end them?
(uit Hamlet 3/1)
Bovenstaande regels ontsproten uit de pen van Shakespeare zijn zo vaak geciteerd dat ze bijna hun originele betekenis hebben verloren. Het feit dat ze nog steeds geciteerd worden, bewijst echter dat ze ons nog steeds aanspreken.
Het dilemma van Hamlet is het dilemma van alle mensen; moeten we ons lot accepteren, of er tegen vechten? Vooral de westerse mens worstelt met deze vraag omdat onze samenleving groot belang hecht aan het idee dat je ‘alles uit jezelf moet halen’ en je ‘meester over je lot’ moet zijn.
In schril contrast hiermee staat de visie van de Perzische dichter Jelaluddin Rumi, die schrijft:
“Haast u! Verwijder uit uzelf uw ‘zelf’ zodat u uzelf kan grijpen in een omhelzing.”
En:
“We zijn maar kurken, gemaakt van modder en stro. Verwijder de kurk en zie dat ‘jij’ en ‘ik’ niets meer zijn dan vaten voor wijn.”
Door de westerse Hamlet te vergelijken met de oosterse Rumi ontdekken we twee duidelijk verschillende opvattingen over wat het betekent om een ‘individu’ te zijn. Doordat de westerse wereld en de oosterse wereld tegenwoordig meer dan ooit in elkaar overlopen, is het naar mijn mening goed om beide concepten van individualiteit met elkaar te verenigen.
Een volwassen persoon (in gedrag, niet in jaren) moet een balans vinden tussen twee essentiële drijfveren: de innerlijke drang om een unieke persoonlijkheid te vormen, en de diepere noodzaak van het erkennen van de essentiële relatie met het Hogere (of immateriële) buiten onszelf.
Onze westerse seculiere samenleving ziet de zoektocht naar de ultieme relatie met het Al als iets religieus in plaats van als iets psychologisch.
Onze behoefte om ons te verbinden met iets groters buiten onszelf (religie kan herleid worden naar het Latijnse religare wat ‘opnieuw verbinden’ betekent) wordt door sommige moderne psychologen zelfs gezien als een onzinnig overblijfsel van een primitieve behoefte.
Alleen onder transpersonale psychologen, zoals C.G. Jung,vinden we een acceptatie van de mystieke ervaring als een potentieel gezonde expressie van menselijke volwassenheid.
Het Ego, het Oosten en het Westen
Er is een groot verschil tussen hoe een westers persoon en een oosters persoon aankijken tegen het concept van het ego. (Ik ben mij er van bewust dat het gebruik van de termen ‘westers’ en ‘oosters’ een versimpeling is van twee wereldbeelden die niet zo zeer geografisch van aard zijn, maar eerder symbolisch.)
Het verschil zit hem vooral in de visie op de aard en het nut van zelf-identificatie. Zoals Jung zegt: “De westerse mens is gefascineerd door de ‘tienduizend dingen’; hij ziet alleen details, het is gebonden aan zijn ego en aan materiële dingen, en hij is zich niet bewust van de diepere laag van zijn ‘zijn’.
De oosterse mens daarentegen ervaart de wereld van de details, en zelfs zijn eigen ego, alsof het een droom is; hij is veel meer gegrond in het Hogere, dat hem dusdanig bezighoudt dat hij zijn relatie met de materiële wereld zo erg relativeert dat het voor de westerse mens bijna onbegrijpelijk wordt”.
Oosterse en westerse modellen van zelf-identiteit zijn moeilijk te combineren om twee redenen: ten eerste omdat er grote verschillen zijn in cultuur. Een persoon die bijvoorbeeld is opgegroeid in een Confuciaanse cultuur vindt het mogelijk moeilijk om mee te gaan in de typisch westerse preoccupatie met het vinden van onze ‘ware ik’.
Voor een traditionele Aziaat is zijn ‘ware zelf’ onlosmakelijk verbonden met het ‘gezicht’ dat hij wint of verliest in zijn relaties met anderen. Zijn ‘ware ik’ is bijna hetzelfde als wat wij zijn ‘sociale persoonlijkheid’ zouden noemen.
Ten tweede, de bron van zelf-identiteit wordt verschillend gezien door een theïstische westerling en een niet-theïstische oosterling. Of het nou praktiserende Joden, christenen of moslims zijn, ze zijn allemaal opgevoed met het idee van de onaantastbaarheid van het subjectieve individu (de onsterfelijkheid van de ziel) en van de essentiële realiteit van een relatie met het Hogere (onze verbintenis met het Goddelijke).
Deze diepgewortelde sociaal-historische waarden zijn niet alleen opvattingen, maar worden ook gevoeld; in de zin dat ze pre-bewust worden ervaren. westerse psychologie, die deze waarden naar de oppervlakte wil brengen, focust op het belang van onze individuele verschillen en promoot de ontwikkeling van een gezonde en aangepaste ego-structuur.
Maar ondanks dat ons ego en ons concept van het Hogere door veel mensen voor lief wordt genomen, zet de oosterse psychologie grote vraagtekens bij beiden. Zij probeert juist egocentriciteit te verminderen ten voordele van een oervorm van bewustzijn die niet refereert aan een ‘zelf’ zoals wij dit begrip opvatten.
Niet alleen theoretisch zien deze twee kosmologische perspectieven de realiteit van ‘persoon-zijn’ verschillend. Het wordt ook geuit in de manier waarop een persoon in elk systeem leeft, en komt tot een bruikbare vorm van zelf-cohesie terwijl hij samenleeft met anderen en omgaat met het Onbekende (Immateriële of Hogere).
Terwijl de westerse mens zijn volwassenheid zoekt in de vorm van een individuele uniekheid die hij bereikt door middel van een krachtig ego, zoekt de oosterse mens volwassenheid door zijn ego-identiteit op te geven in ruil voor een ‘echter’ en meer universele vorm van bewustzijn.
Deze twee doelen – die soms tegenstrijdig lijken – vullen elkaar misschien juist aan indien we ze zien als beide waar, alleen voor verschillende fasen van individualisatie. Dit is ongeveer wat ook Jung concludeerde.
Het model van Jung ondersteunt echter alleen ego-overstijging voor het bereiken (en vasthouden) van een Essentiële Zelf. Jungs ‘Zelf’ zal echter door boeddhisten gezien worden als een illusie. En dus lijkt het oude adagium op te gaan dat “Oost is oost en west is west, en nimmer zullen die twee elkaar ontmoeten”.
Maar het gedicht ‘The Ballad of East and West’ van Rudyard Kipling gaat verder:
“Oost is oost en west is west en nimmer zullen die twee elkaar ontmoeten, maar als er twee sterke mannen tegenover elkaar staan, dan is er geen oost of west“
Rudyard Kipling was een vrijmetselaar en dus zal hij waarschijnlijk met ‘sterk’ niet ‘agressief’ bedoeld hebben, maar eerder iets als ‘gebalanceerd’ of ‘zelf-gerealiseerd’. Het gedicht van Kipling benadrukt het belang dat de Vrijmetselarij kan hebben om oost en west dichter tot elkaar te brengen.
In dit artikel pleit ik voor een integratie van het oosterse en westerse concept van de ‘complete mens’ middels de werkwijze van de vrijmetselarij. Om een taal te hebben die niet-religieus en niet-spiritueel is, gebruik ik waar nodig de taal van de transpersoonlijke Jungiaanse psychologie.
Het integreren van de twee concepten betekent dat het de waarde van het individu behoudt, terwijl het individu zich langzaam ontdoet van zijn egocentriciteit en terugkeert naar contact met de Bron, het Immateriële of het Hogere.
Misschien vraagt u zich nu af waarom ik oosterse filosofie en de Koninklijke Kunst met elkaar probeer te integreren aangezien ze toch een zelfde soort, misschien identiek, doel nastreven.
Oosterse filosofie ontstond voor het grootste gedeelte in een traditionele, collectieve samenleving. Vrijmetselarij daarentegen ontstond in het moderne, seculiere westen. Een wijs man zei ooit dat de roest (het introverte) van het oosten het ruwe (extraverte) van het westen nodig heeft om zich te polijsten. En het ruwe van het westen heeft de roest nodig van het oosten om zachter te worden.
Fasen naar zelfrealisatie
Het pad naar zelfrealisatie kent een aantal fasen. We zien deze fasen zowel terug in de oosterse esoterie als in de ritualen van de vrijmetselarij.
De eerste fase begint op het moment dat een persoon voelt dat hij gefaald heeft in het leven, of juist dat hij al zijn levensdoelen heeft behaald maar het gevoel heeft dat deze allemaal betekenisloos zijn. Volgens Jung ontdekt een persoon zijn ‘Zelf’ pas wanneer zijn ego tegen de spreekwoordelijke muur is gelopen.
Iemand wordt dan psychologisch bewust van zijn (ethische) tekortkomingen en het gemis aan zelfrealisatie. Hij voelt dat hij op zoek moet gaan naar een traditie die universele ethische normen en wijsheid in zich herbergt. In de Islam heet deze fase tawba dat vertaald kan worden met ‘terugkeren’ of met ‘berouw’.
In de vrijmetselarij vinden we deze fase terug in innerlijke drang waardoor een kandidaat aanklopt aan de tempelpoort en te horen krijgt: “zoek en gij zult vinden, vraag en u zal gegeven worden, klop en u zal worden opengedaan”. En tevens in de Kamer van Overpeinzing waar de kandidaat geconfronteerd wordt met zijn sterfelijkheid en met de zin:
“Visita Interiora Terrae Rectificando Invenies Occultum Lapidem, Veram Medicinam”
De volgende fase op het pad naar zelfrealisatie heeft te maken met ‘puurheid’. De persoon moet zich ontdoen van oude (negatieve) gewoonten of verslavingen, en hij moet de confrontatie aangaan met wat Jung noemt zijn ‘schaduwkant van het ego’.
Door een diepere capaciteit voor zelfreflectie te realiseren en te leren welke vormen zijn drijfveren aan kunnen nemen, kan de persoon een stabiel geweten ontwikkelen. Een dergelijk geweten is geen bijproduct van sociale conditionering, maar geeft eerder de ontwikkeling aan van een authentieke vorm van krachtige zelfkritiek.
In de vrijmetselarij vinden we deze fase terug in de Gezellengraad, met onder andere het symbool van de Spiegel en de hantering van werktuigen waarmee een vrijmetselaar zijn Zuivere Kubiek de maat dient te nemen.
De volgende fase is die van ‘broederschap’. Door verbetering van zijn karakter, zijn moraal en zijn fatsoen krijgt de persoon een innerlijke schoonheid. De persoon realiseert wat Jung noemt het herschikken van het ego met het Zelf.
Deze fase van Broederschap houdt in dat de vrijmetselaar niet alleen zichzelf verbonden voelt met zijn medebroeders in de Koninklijke Kunst, maar met alle mensen en zelfs met de gehele natuur. Men wordt zich meer bewust van het ritme en de uitingen van de Realiteit.
In deze fase kan de persoon afgeleid worden door manifestaties, visioenen en ‘wonderbaarlijke’ krachten die hij ervaart, zoals het intuïtief aanvoelen van de gedachten en gevoelens van andere mensen, of voorspellende inzichten. Hij moet door naar de volgende fase anders loopt hij gevaar om opgesloten te worden in een spiegelpaleis waar zijn archetypes zich vermommen als het Hogere.
Broederschap is essentieel in de Vrijmetselarij. Middels de broederschap – het contact met zijn medebroeders in de Koninklijke Kunst – schaaft de vrijmetselaar zijn Ruwe Steen bij en wordt hij bekwaam in het toepassen van de Troffel. Een goede broeder te zijn voor zijn medebroeders en zijn omgeving is voor de vrijmetselaar echter geen doel maar een vereiste op de weg naar het Licht.
De vierde en laatste fase heeft te maken met ‘sterven voordat je dood bent’. Alleen hierdoor kan gnosis worden ervaren. De reiziger naar het Licht geeft het idee op dat hij aan het stuur staat van zijn leven. Zijn ego moet zich gedragen als een dienaar van zijn Ware Zelf die alleen nog de bevelen uitvoert van de intuïtieve aansporingen van het Zelf. Hij staat open voor een continue communicatie met de realiteit buiten zichzelf.
Eventueel kan een complete identificatie met de Ander (het Al) gebeuren (wat vervolgens weer overgaat). Dit ‘sterven voor je dood bent’ is het centrale motief van de derde graad. De kandidaat wordt neergeslagen, verdwijnt in de aarde en een Meester staat op. De cirkel is compleet. Door het binnenste van de aarde te bezoeken, heeft de vrijmetselaar door vervolmaking de verborgen steen gevonden.
Gedurende de reis naar zelfrealisatie is de ego-structuur van de vrijmetselaar door de verschillende fasen gegaan; van ondoorzichtigheid (Zelf ondergeschikt aan het ego) naar doorzichtigheid (ego en Zelf gelijk aan elkaar) naar transparantie (ego ondergeschikt aan het Zelf). We zien hierin de verschillende variaties van het maçonnieke schootsvel.
Vier domeinen
Een persoon die op reis gaat naar zelfrealisatie moet gegrond worden in vier domeinen:
- Als eerste het domein van de ethische moraal. Hij moet een moraal aanhouden dat zijn zelf-fixatie ontstijgt. Dit domein wordt over het algemeen ingevuld door de heersende religie in de samenleving waar de persoon in opgroeit.
- Ten tweede is er het domein van een pad, school, beweging of orde waar de persoon tot toe moet treden.
- Ten derde is er de ontwikkeling van specifieke esoterische kennis.
- En als vierde en laatste is er het bereiken van de zelfrealisatie.
Hieronder worden de 4 domeinen beschreven in de transpersonale taal van Jung.
Domein 1: Karakter balans
Het eerste domein heeft te maken met het vormen van een stabiel, ethisch karakter. Religie heeft traditioneel deze functie op zich genomen, maar dat hoeft niet.
Alle authentieke religies benadrukken het ontwikkelen van correct gedrag gebaseerd op bepaalde normen en waarden. De regels van de oude religies mogen best geherinterpreteerd worden voor toepassing in de moderne samenleving.
Maar een gebalanceerd, goed aangepaste sociale persoonlijkheid, gegrond in wat moderne psychologen ‘ego-integriteit’ noemen, is noodzakelijk voordat verdere voortgang op het pad naar zelfrealisatie gemaakt kan worden.
De reiziger die deze fase passeert, moet langs twee ‘stations’:
- De dwingende zelf; vooral impulsief, sociaal geconditioneerd en egocentrisch (narcistisch)
- De gewetensvolle, consciëntieuze zelf: meer beheerst en zelfkritisch, maar nog steeds geneigd tot egocentrisme ten koste van zijn omgeving.
Wanneer de persoon deze ego-fixaties heeft gestabiliseerd, gezuiverd en heeft overstegen, is zijn karakter verfijnd genoeg om door te gaan naar het volgende domein.
In de vrijmetselarij vinden we dit terug in de vereiste dat alleen een ‘vrij man van goede naam’ kan toetreden. De Koninklijke Kunst maakt goede mannen beter. Een kandidaat dient dus bij voorkeur het eerste station gepasseerd te zijn.
Domein 2: Geïnspireerde ontwikkeling
Door het pad van een specifieke school of orde, zoals de vrijmetselarij, te volgen kan een persoon met een gebalanceerd karakter op een veilige manier zichzelf openen voor de mystieke ervaringen die zijn vertrouwen en geloof sterken in een realiteit die boven het materiële uitstijgt.
De twee stations die hij op deze reis moet passeren zijn:
- De geïnspireerde zelf; spiritueel actief en groeiend, gemotiveerd door een sterke drang naar realisatie, maar nog steeds geneigd tot opgeblazen zelfoverschatting.
- De zelfverzekerde zelf; meer rustig en stabiel, maar nog steeds gehecht aan het bereiken van spirituele prestaties.
In de vrijmetselarij vinden we dit domein terug in de numineuze ervaring die de ritualen ons doen beleven. Middels onze ritualen vindt er bij de vrijmetselaar die zich daarvoor openstelt een alchemistische innerlijke transformatie plaats.
Aan het einde van deze reis heeft de persoon een diepere verbintenis tussen hemzelf en de immateriële essentie bereikt. Maar hij heeft nog niet de benodigde (maar tijdelijke) unie bereikt tussen de twee.
Na een goede afsluiting van deze fase moet de vrijmetselaar doorgaan naar het volgende domein. Deze heeft te maken met het verfijnen van de connectie van de vrijmetselaar met de essentie (of Ware Zelf).
Domein 3: Essentieel begrip
Essentieel begrip heeft betrekking op de ontwikkeling van een essentiële vorm van mystieke realisatie. De ervaringen die een vrijmetselaar in deze fase opdoet, herschikken zijn persoonlijkheid met zijn Ware Zelf en leiden eventueel naar de ervaring van een radicale onderdompeling met het Hogere.
De stations die de student van de Koninklijke Kunst in dit domein passeert, zijn:
- De accepterende zelf; een persoonlijkheidsstructuur die zowel de positieve als de negatieve condities in het leven accepteert en ziet als noodzakelijke testen om zijn polariserend ego te zuiveren en deze in lijn te brengen met het Hogere (Immateriële)
- De geaccepteerde zelf; een persoonlijkheidsstructuur die is ‘opgelost’ of ‘gedoofd’ door totale identificatie met de essentie (of het Goddelijke in hemzelf).
Hoewel deze twee stations verward kunnen worden met de uiteindelijke zelfrealisatie hebben ze beiden tekortkomingen en valstrikken.
Pas in het vierde domein bereikt de zoeker een gebalanceerde en totale re-integratie met de complete essentie. Pas dan kan hij de gehele reis goed en volledig communiceren naar anderen.
Domein 4: Integratie en compleetheid
Nadat de vrijmetselaar door alle fasen van zelf-zuivering is gegaan, arriveert hij op het laatste niveau van het ‘bestaan in – en door- het Hogere’. Dit is het laatste niveau, dat ook wel wordt aangeduid met de term ‘Gezuiverde Zelf’.
Helemaal opgaan in het Hogere doet de vrijmetselaar niet. Er blijft altijd een scheiding tussen het ego en de Ware Zelf. Contact met het hogere wordt getransformeerd in een functionele vorm van dienstbaarheid, of ego-transparantie. De Meester heeft het stoffelijke overwonnen en het hoogste offer gebracht om het Licht te vinden.
Conclusie
In Oosterse tradities is het einde van zelfrealisatie het begin van een authentiek leven. Pas dan ben je een ‘perfect’ of een ‘compleet’ mens. Dit concept vinden we ook terug in de vrijmetselarij.
Iemand die middels de Koninklijke Kunst Meester is geworden (in zijn diepste essentie en niet alleen als graad) heeft zichzelf losgemaakt van de stoffelijke wereld, zijn ruwe kanten gezuiverd, en hij heeft het hoogste offer gebracht op zijn reis naar Licht.
Een vrijmetselaar die dit heeft gerealiseerd, voldoet zowel aan het oosterse als het westerse concept van een ‘volledig mens’; iemand die zowel zijn westerse uniekheid heeft gerealiseerd, als de oosterse eis van een egoloze staat die zich neerlegt bij absolute non-dualiteit.
Deze zoektocht van het individu naar – en opgaan in – het Al is de essentie van de gnostiek. De gnostiek wordt ook wel de ‘perennial philosophy’ genoemd – de universele filosofie – omdat het de basis is van bijna alle wereldwijde religieuze stromingen.
De uitleg van de Koninklijke Kunst die in dit artikel wordt gegeven, dient gezien te worden in de visie dat de vrijmetselarij erfgenaam is van de gnostische/alchemistische/hermetische traditie. Door deze uitleg kan zowel een persoon die is opgegroeid in een westers christelijk/joodse omgeving, als een oosterse moslim, boeddhist of hindoe een diepe persoonlijke betekenis uit de maçonnieke methode halen.
wat is het verschil tussen de vrijmetselarij en de rozenkruisers?